The Chasm of Lights - deel 3

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Intro

De scheur van de aardbeving was nu verborgen achter een groot leren scherm en er kwam het geluid van voorzichtig getimmer uit. Een bewaker keek Zanik streng aan toen ze dichterbij kwam en pareerde zijn speer om haar pad te blokkeren, maar verslapte toen ze langs de scheur liep en dieper de verlaten mijnen inging. De oude tunnel naar de afgrond werd niet bewaakt en de afzetting van bot lag nog waar Zanik hem had weggeschopt.

Deze keer had Zanik haar beste lantaarn meegenomen, een model van hoge kwaliteit die een gerichte straal uitzond. De lamp verlichtte de richel schitterend en zorgde ervoor dat ze steviger op haar voeten stond, maar de manier waarop de straal in de afgrond verdween, liet de ruimte groter dan voorheen aanvoelen.

Juna werd door het witte schijnsel van de straal wakker. “Je bent teruggekomen,” zag ze. “Het is ongebruikelijk voor jullie soort om mij twee keer te bezoeken.”

“Dat weet ik,” zei Zanik bitter.

“Je hebt mijn interesse gewekt, Zanik van de Dorgeshuun. Je moet echter meer doen om te bewijzen dat je waardig genoeg bent om mijn grot in te gaan. Hoe kun je mij laten zien dat je boven de rest van je volk staat?”

Er riep even een rilling door Zanik; ze herinnerde zich niet dat ze het wezen haar naam had vertelt. Ze slikte nerveus. “Ik kan vliegen.”

Juna knorde geamuseerd, niet echt een lach. “Een vliegende Dorgeshuun? Dat is zeker waardig. Ga verder.”

Zanik liep een paar stappen weg en plaatste de lantaarn in een nis in de muur. Ze haalde de hanger van Dorgan uit de zak van haar vest. Het was geen slecht cadeau, dacht ze, maar het paste niet bij haar en ze hoopte dat Dorgan een ander meisje zou vinden, dat van dat soort dingen hield. Ze vond het heel even zonde, maar ze haalde hem van de ketting. Met behulp van een stukje stof om haar handen te beschermen tegen het hete metaal schroefde ze de lens uit de lantaarn en verving hem door de hanger. De lantaarn straalde nu een zwakkere, ongerichte straal uit, maar wel een van puur blauw licht.

Zet stopte de lens in haar zak, pakte de lantaarn op en liep naar de rand van de afgrond. Juna keek geduldig met een amusante blik toe. Zanik scheen met de blauwe straal rond en probeerde hem op één van de zwevende lichten gericht te houden.

Na een tijdje dacht ze dat er niets gebeurde en ze dacht de mokkende blik van Juna op haar rug te voelen. Daarna zag ze één van de lichtwezens in de blauwe straal pauzeren en naar haar toekomen. De straal wiebelde; ze probeerde niet met haar handen te schudden.

Het lichtwezen was nu recht voor haar. Dichtbij leek het wezen nog minder echt, het was een gebied met diffuus blauw licht, gevuld met elkaar doorkruisende stralen en schitterende flitsen. Het dijde uit en dook weer ineen om in de smaller wordende straal te blijven en plotseling omhulde het wezen de lantaarn.

Zanik had verwacht dat het wezen aan de lantaarn zou rukken. In plaats daarvan leek het alsof de lantaarn gewichtloos werd en begon uit eigen wil van haar weg te vliegen. Ze trok hem dicht tegen haar borst aan. “Als je deze lantaarn wilt, moet je mij ook meenemen.”

Het wezen gleed van de lantaarn naar de huid van haar armen. Ze voelde niets, maar kon zien dat het wezen zich verspreidde en langzaam haar hele lichaam bedekte. Het kwam bij haar hoofd en de hele wereld was verborgen achter een flikkerende blauwe sluier.

Zanik voelde zich heel licht. Daarna realiseerde ze, zonder dat ze beweging voelde, dat haar voeten niet langer op de grond stonden. Ze keek naar achteren en zag de richel terugwijken. Juna keek uitdrukkingsloos. Het was plezierig, maar Zaniks hart bonsde en ze greep de lantaarn zo stevig vast dat haar vingers pijn doden. Plotseling was ze doodsbenauwd en bedacht zich hoe absurd gevaarlijk haar plan was. Haar benen schopten onwillig en probeerden terug te rennen naar Dorgan en alle andere voorzichtige, gevoelige mensen van de stad, zodat ze zich op kon sluiten en nooit meer weg kon gaan. Ze hing over een onbekende diepte, vastgehouden door niets meer dan licht.

Het wezen droeg haar over het pad van de lantaarnstraal; ze kon hem besturen door de straal te richten naar waar ze ook maar naartoe wilde. Het kostte al haar wilskracht om haar bungelende benen tot bedaren te brengen en de bewegende blauwe cirkel op de muur in de verte te besturen. Daar was nog een kamer, met een klein pad dat terugleed naar Juna. Ze probeerde de straal daar op te richten.

Zodra haar voeten de grond raakten, bezweken haar benen onder haar en viel ze recht op haar gezicht. De blauwe straal scheen nu recht in de steen en het lichtwezen ging terug. Zanik trilde nog steeds, maar richtte zichzelf op. Een stukje verderop kon ze Juna en haar grot zien en de plaats waarvan ze was vertrokken. Ze had het gered!

Zanik deed de normale lens weer terug in de lantaarn. Zelfs zonder het blauwe filter hadden de stenen in deze grot een blauwe gloed en Zanik wist niet wat de steen was. Ze haalde het leerlingenhouweel van haar riem en hakte een stukje weg als trofee, waarna ze over de richel terug naar Juna klauterde.

Het wezen schudde haar hoofd energiek omhoog en omlaag, alsof ze zonder handen probeerde te applaudisseren. “Zeer amusant,” zei ze. “Een heel vermakelijk spektakel. Ik zal toekomstige bezoekers hetzelfde vragen te doen.”

Zanik grijnsde, een beetje buiten adem. “Mag ik nu de grot in?”

Juna knikte. “Dat mag. Van de steen die je hebt gehakt, zul je een goede kom kunnen maken  om de tranen op te vangen.”

Het kostte Zanik maar even om het steen met haar houweel in een primitieve kom te veranderen. Elke slag sloeg een broos stuk steen weg en legde kleine barstjes bloot, alsof de steen bewoond was door miniatuurtunnelwezens. Toen dat klaar was, tilde Juna haar staart op en liet ze haar in de grot. Het geluid van het stromende water was nu overal rond haar, nog meer als muziek dan eerst en de lucht van de grot leek gevuld met een prachtige droefenis. Water stroomde langs kanalen in de muur, groen en blauw, en ze kamen en gingen in stralen.

Zanik hield haar kom onder de stroom en bekeek hoe deze water verzamelde, terwijl ze van de een naar de ander liep, omdat ze kwamen en verdwenen. Na wat maar een klein ogenblik leek, riep Juna haar terug te komen.

“Drink nu de tranen,” zei Juna. “Laat de kracht van Guthix je vullen.”

Zanik wilde het oude wezen vertellen dat er geen Guthix was en dat wat er ook speciaal aan de tranen was, natuurlijk moest zijn, maar ze bedacht zich. Ze tilde de kom aarzelend naar haar lippen.

Het smaakte als gewoon water, zout en met een beetje mineralen, maar onherkenbaar. Toen ze echter de kom liet zakken, voelde ze een onbeschrijflijk gevoel dat er iets veranderd was. Het was een klein, subtiel ding, maar ze wist zeker dat ze nu stabieler was, zekerder van haarzelf.

Plotseling wist ze precies waar ze was.

Er lag een begripvolle blik in Juna’s donkere ogen. Zanik legde haar kom neer en liep terug naar de stad.

Het leren scherm hing nog steeds over de scheur in de wand van de tunnel. Het geluid van het timmeren was over; in plaats daarvan hoorde ze zachte stemmen discussiëren. De bewaker wierp haar een vluchtige blik toe. Hij nam ongetwijfeld aan dat ze na een kinderlijk avontuur op de terugweg naar de stad was. Ze liep voor hem en glipte snel langs de speer de scheur in, voordat hij kon reageren.

Het was gemakkelijker dan ze had verwacht. De scheur was groter gemaakt en het gebied erachter was helder verlicht door olielampen langs de muur. Er lagen een soort kinderkopjes op de vloer. De grot zelf was groter dan Zanik zich herinnerde en was groot genoeg voor de drie mensen die het bevatte.

In het midden van de grot stond Ur-lesh, de oude hoofdvrouw van de raad, hevig steunend op een versierde botten wandelstok. Ze was volledig blind en haar ogen waren middenin de rimpels in haar gezicht tot smalle spleten samengetrokken, maar ze had zich feilloos op het geluid van de binnenkomende Zanik gericht. Tegenover haar was de schriftgeleerde, die er vergeleken met haar jong uitzag, en hij keek vol verbazing naar Zanik. Achter hem stond, bij een van de kleine zakken die aan de muur bevestigd waren, een andere oude man, met bosjes wit haar rond zijn imposante kale hoofd. Zanik herkende hem als Oldak, de door de raad van de stad gefinancierde tovenaar. Zijn lessen over natuurfilosofie waren een van de minder saaie onderwerpen die ze moest volgen.

De verbaasde blik van de schriftgeleerde veranderde naar die van woede. “Zanik!” siste hij. “Je mag hier niet zijn!” De bewaker kwam al achter het scherm vandaan. Zanik bereidde zich voor hem te ontwijken.

“Nee!” De stem van Ur-lesh was stil, maar gaf blijk van een natuurlijke macht. “Zanik, waarom ben je hierheen gekomen?”

Zanik stapte naar voren. “Jullie hebben tegen ons gelogen,” siste ze. “Jullie allemaal. Jullie wisten de waarheid over… over hierboven, over de echte vorm van de wereld. Er is een hele wereld hierboven, waar we vandaan kwamen, en jullie hielden het geheim.”

Zanik stond onderaan de stenen schacht. Het licht was minder fel dan eerder en een cirkel van blauw licht was nog maar net zichtbaar tegen de zwarte muren van de schacht.

Ur-lesh zuchtte. “Het is niet werkelijk geheim gehouden,” zei ze. “Het is gewoon iets waar wij niet tegen kinderen over willen praten. We willen dat jullie onschuldig blijven.”

“Ik ben geen kind meer!”

Ur-lesh wachtte tot de echo’s van Zaniks stem weg waren gegaan. “Nee,” zei ze, “ik geloof niet dat je dat bent.”

“Wat is daarboven dan?”

“Wat je ontdekt hebt, klopt. Boven is een plaats wat bekend staat als de oppervlakte en je hebt het goed, het bevat ongetwijfeld een hele wereld. Onze voorvaderen, die de stad hebben gesticht, kwamen van boven. Sindsdien hebben we geen contact meer.”

“Nou, nu hebben we dan contact!” zei Zanik triomfantelijk. “De schacht is open! Jullie moeten een expeditie sturen om de bovenkant te verkennen.”

“Ik ben het met haar eens,” kwam Oldak tussenbeide. “Er zijn manieren waarop wij zonder veel risico kunnen observeren.”

“Ja!” zei Zanik. “En dat wil ik doen.”

“Je begrijpt het niet,” zei Ur-lesh. “En jij, Oldak, lijkt het je niet te herinneren,” voegde ze met een geheven vinger toe. “Zanik, we zijn niet per ongeluk al generaties lang geïsoleerd gebleven van de bovenwereld. Dat willen we zo houden. Morgen zal ik deze schacht verzegelen en ervoor zorgen dat er geen contact mogelijk is met de oppervlakte.”

“Waarom?” vroeg Zanik. “Wat is er zo verschrikkelijk boven?”

“Oorlog,” zei Ur-lesh. Ze boog haar hoofd, alsof ze zich de eerste dag probeerde te herinneren dat ze dit geheim leerde kennen. “Een oorlog die zo verschrikkelijk is dat wij hem zelfs niet voor kunnen stellen. Legers die veel groter zijn dan onze bevolking, gedwongen om te door en door vechten door krachten die ze niet kunnen weerstaan.” De stem van Ur-lesh had haar kracht verloren, maar werd eerlijker en Zanik realiseerde zich dat de oude vrouw onvervalst bang was. Ur-lesh ging door. “Zanik, de goden bestaan.”

Ur-lesh bleef geduldig staan, wachtend totdat Zanik de informatie had verwerkt. Zaniks geest draaide. De goden waren schurken uit sprookjes, ze stonden voor alles wat kwaad was en controlerend en niet juist. Het idee dat ze echt waren, haalde Zaniks complete wereldbeeld overhoop, nog meer dan het bestaan van de oppervlakte had gedaan.

“De oorlog is misschien over,” zei Zanik zwakjes.

Ur-lesh schudde haar hoofd. “We kunnen dat risico niet nemen. Zolang de schacht openblijft, kunnen de goden ons vinden.”

Zanik knikte. Ze keerde zich om om te vertrekken, verslagen, maar keek nog één maal naar de schacht met zwakker wordend licht. Boven was een klein wit stipje verschenen, als een kwartskristal die het licht opving.

De explosie in de verte echode heen en weer in de afgrond. De lichtwezens gingen verder met hun dans, zich niet bekommerend om het geluid. Hun hele bestaan was licht; Zanik betwijfelde of ze iets konden horen.

Ze lag middenin de zware wikkelingen van Juna en voelde de ademhaling van de serpent haar zachtjes op en neer brengen. Misschien had de raad als vriendelijke daad voor Zanik de oude weg naar de afgrond opengelaten. Juna’s grot was haar persoonlijke schuilplaats geworden, waar ze uit de stad kon ontsnappen die niet meer bij haar paste. Juna was haar vreemdste vriendin geworden, die gretig alle verhalen verslond die ze over har leven kon vertellen, alsof ze Juna’s lang verborgen verlangen naar spanning had laten ontwaken.

Juna had het verhaal van Ur-lesh over de oorlog bevestigd. Het vechten tussen de lagere goden had bijna alle scheppingen van Guthix verwoest en dat was de reden dat de natuurgod de tranen had doen vloeien, die nog steeds langs de muur van de grot stroomden. Volgens Juna was de oorlog over, beëindigd door het bevel van de machtige Guthix, maar de raad zou nooit het risico nemen dat te geloven.

Luisterend naar de zachte, droevige stroom tranen keek Zanik door de lichtwezens en probeerde het dak van de afgrond te zien. Boven het steen, dat misschien maar enkele meters dik was, lag een hele wereld, een onvoorstelbare wereld vol avontuur, een wereld met een blauwe lucht die eeuwig doorging. Ooit, beloofde ze zichzelf, zou ze het zien.


Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.