Eulogy for a Forgotten Hero

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Intro

Wat nu volgt, is een fragment uit “De verhalen van Wally”, geschreven door Wally’s zoon Waldo. Het is een boel vol overdrijvingen en verfraaiingen. Veel details zijn in het beste geval onbetrouwbaar en vaak zelfs verkeerd. De betovering is hier een van en er wordt verteld dat alleen de beste magiërs de ware uitspraak kennen.

-Reldo

De zon komt in het oosten op. Zoals met alle dagen, arriveert de zon met een schemerachtige groene kleur op de straatstenen en daken van Varrock, nadat deze het nevelige Morytania heeft verlaten. Slaperig begroet mijn vader Varrock door de gordijnen te openen. Zijn oog valt op een straathond, waarvan het hoofd door een groene glans wordt omringd. De hond ruikt aan de lucht en vangt de bittere geur op.

Terwijl hij naar de hond kijkt, stroomt er een heerlijk warme stroom thee door de keel van Wally. Hij klemt zijn vingers om de theekop, waardoor zijn koude vingertoppen en verdoofde knokkels warmte krijgen.

Door een klop op de deur schrikt Wally uit zijn roes wakker. Er wordt snel een stuk papier onder de deur door geschoven. Hij hoort de boodschapper wegdraven en bij het raam vangt Wally een glimp van hem op: een kleine jongen, die met een brede grijns en een geldbuidel in zijn vuist maakte dat hij wegkwam.

Dit voorval had zich de laatste paar dagen steeds herhaald: elke ochtend, rond zes uur, duwde dezelfde jongen een nieuw stuk papier onder zijn deur door, waarna de jongen wegstoof, om, zo stelde Wally zich voor, zijn zojuist verkregen geldbuidel onder zijn kussen te leggen en te dromen over stapels geld en een afgestreepte lijst wensen.

Het stuk papier van deze ochtend bevatte het woord Gabindo.

Terwijl het kopje thee zijn hand nog steeds verwarmde, liep hij met het papier naar de schoorsteenmantel. Hij plaatste het bij de andere stukken die hij die week had verzameld en mompelde de woorden op een wijsje die hij lang was vergeten: Carlem, Aber, Camerinthum, Purchai, Gabindo.

De onbekende leveringen waren inmiddels al onderdeel van zijn dagelijkse routine, die zich in de korte tijd tussen de thee en de afscheidskus op de slapende wang van mijn moeder hadden genesteld. Mijn vader verzorgt het laatste en verlaat het huis naar wat binnenkort de Varrock Sewers, het riool van Varrock, zal worden.

Het riool was al twee jaar in aanbouw en de plannen werden vier of vijf keer gewijzigd toen Koning Botolph de voorgang bekeek. Het riool dat voor het paleis was ontworpen, groeide uit tot een riool voor de hele stad. Wally was  altijd ter plaatse, ging zonder vragen te stellen dieper de donkere tunnels onder Varrock in en hief altijd zijn hand op wanneer er mensen werden gevraagd om over te werken.

Wally werkt  gestaag de muur. Hij draagt stenen en wankelt onder het gewicht wanneer hij ze naar het mijnkarretje draagt. De dikke lucht drukt op zijn longen en hij piept van uitputting. Deze dikke, giftige stof heeft mijn vader ongetwijfeld het leven gekost. Op dit moment vecht hij ertegen en heft hij zijn pikhouweel om hem met een boog in de muur te slaan. Onbewust kucht hij de vreemde woorden tijdens het hakken.

“Carlem”.

Hard gesteente wordt geraakt en vonken verschijnen.

“Aber”.

Bij de volgende slag blijft het houweel hangen.

“Camerinthum”.

Hij rukt de steen eruit.

“Purchai”.

Nog een slag raakt met een mooie boog de muur, waardoor een steen wegschiet. Hij rolt onschuldig weg, maar uit de plaats waar de steen vandaan kwam, schiet een lichtflits. Wally gaat iets naar achteren en kijkt door het gat dat de steen heeft achtergelaten.

Er beweegt iets aan de andere kant. In het begin was mijn vaders zicht beperkt tot de metaalachtige glans van harnassen, maar door zich iets te verplaatsen, kon Wally de kraters plaatsen vrijmaken waar stof in was gekomen. Het harnas maakte een klinkend geluid als deze wegloopt en is het zicht van Wally beter.

Een krijger vecht tegen twee kolossale mannen, maar “mannen” is niet de juiste omschrijving. Ze zijn gigantisch. Hun huid, en ook nu lijkt “huid” een verkeerd gekozen woord, lijkt op hout, waarvan elke vierkante centimeter met mos is bedekt. Als hij zijn blik omhoog richt, kan hij, na de bastachtige kleren en verpletterende knuppels, het gezicht zien. De droevige ogen, de verzonken kinnen en de lange baard maken het gezicht op die van een oude man lijken, totdat de details duidelijk worden. De droevige ogen, waaruit een waterval vloeit, zijn eigenlijk bedekt met sporen van een onbekende schimmelsoort; de verzonken kinnen zijn knoesten in hout; de lange baard beweegt en schudt met een eigen ecosysteem vol insecten, wezens en planten.

De krijger schopt de gigant met een goede schop en draaide zijn ogen naar mijn vader toe.

“Ga terug, soldaat,” zei de krijger.

Mijn vader was een timide man en deed meestal wat er van hem gevraagd werd.

Er kwam een zwaard met gekletter door het gat en  tolt tegen puinsteen op de grond. Een metalen vuist grijpt vervolgens stenen en trekt ze naar de kant van krijger toe. Wanhopig maakt hij de spleet groter en hij probeert naar de andere kant te komen. Hij kon niet meer dan twee maal stenen weghalen voordat een knuppel, die tijdens een inhumaan moment naar beneden sloeg, de helm van de krijger verbrijzelde en hem verslagen op de vloer achterliet.

Instinctief maakte mijn vader dat hij wegkwam. Hij rende, spatte in plassen en stapte op de spinnen in het riool.

“Carlem”

Hij rende nog steeds,  duwde tegen de tafel van de mijningenieurs en liet de tekeningen op de grond vallen.

“Aber”.

Terwijl hij verder rent, hoort hij het gepiep van ratten in zijn oren.

“Camerinthum.”

Nu klimt hij, de ladder voelt koud en solide aan in zijn handen, mist per ongeluk treden en zijn voeten bungelen, maar de greep in zijn handen is ferm. Hij hijgt nu, de eerste gehaaste puffen van hyperventilatie.

“Purchai.”

Uiteindelijk is hij boven de grond. De stad is leeg.

De grootste angst die mijn vader had, was een ander pijn te doen. Het verlamde hem. Hij was een week lang stil toen hij mij ooit in een rodebessenstruik had laten vallen en aannam dat hij een vreselijk levenslang leed of schade had aangericht. Hij zat natuurlijk fout, maar de angst bleef.

Wally rent naar huis. In alle paniek koos zijn instinct mijn moeder als de autoriteit, de belangrijke persoon die de waarschuwing van het dichtstbijzijnde dak kan schreeuwen. De keuze was niet helemaal belachelijk, aangezien mijn moeder, zelfs nu nog, een stem heeft die Guthix nog zou kunnen doen ontwaken.

Het was mijn vader niet opgevallen dat hij de reis van de giganten, tijdens het spetteren, het rennen, het klimmen en de paniekaanvallen, het zwaard van de krijger steeds in zijn rechterhand had gehouden.

In de zuidelijke hoeken van Varrock, waar de armoede van de herrijzende stad het beste te zien is, rende Wally de laatste hoek om voor ons huis, waar mijn moeder ongetwijfeld nog met de herinnering aan een kus op haar wang lag te slapen.

Terwijl de moss giants nog steeds door mijn vaders gedachte streden, valt zijn blik op wat hem, verdoofd, uit de stad liet gaan en naar de zuidelijke poort lokte.

Een vuurrode demon toornt zich rond de stenen cirkel bij Varrock af. In het zwart gehulde magiërs verspreidden zich rond zijn voeten, met een snelheid die niet bij hun hoge leeftijd past. De demon verspilt geen tijd aan pauzes. De honger naar een slachting brandt in zijn aderen, of wat hij dan ook heeft, en hij richt zijn aandacht op de stad, die hij een  monsterlijk kwaad wil aandoen.

Mijn vader blijft echter staan. Hij staat. Hij zit niet ineengekrompen in het graanveld van de Champions Guild, niet paniekerig achter de deur van zijn huis, waar hij zijn vrouw kalmeert. Mijn vader is verlamd, met zijn geest ingesteld op het waarschuwen van de mensen voor de moss giants. Moss giants, in het riool van Varrock, met verwoestende knuppels, echoden in zijn brein.

Het zwaard in de hand van mijn vader glinstert. Mijn vader vertelde tot moment altijd met een glazige uitdrukking op zijn gezicht. Hij was nooit te moe het verhaal te herhalen.

Er dendert een vuist over de straten, maar Wally was al weg, alsof het zwaard zijn bewegingen stuurde met een elegantie die, tot zijn teleurstelling, nooit meer terug zou keren.

“Carlem.”

De woorden stromen bij elke beweging van zijn lippen.

“Aber.”

De demon, die op dat moment al had uitgehaald, kijkt naar het wezen dat onder hem was verschenen.

“Camerinthum.”

De demon gromt en kwijl druipt uit zijn muil over de mantel van mijn vader.

“Purchai.”

Door jaren mijnen bestoft en geschaafd door zijn werk onder Varrock, springt Wally uit zijn beschutte positie en houdt hij het heldere zwaard hoog.

“Gabindo.”

De uithaal snijdt in de middel van de demon en brengt hem een diagonale wond toe, dwars door zijn ribbenkast. Geen bloed, geen ingewanden kwamen uit de demon. Slechts leegte begroet Wally tussen de scherpe sneden in de torso van de demon.

Wally springt opzij wanneer de demon door krampen wordt gekweld. Door een bliksemschicht wordt de bloedrode demon de leegte van zijn eigen wonden ingezogen en verdween hij. De zwartheid sloot met een donderslag.

Mijn vader, die zich nooit voor dit moment schaamde, valt op de straten van Varrock. Hij houdt zijn zwaard goed vast en droomt van moss giants die op een lang vergeten wijsje dansen, terwijl zij de woorden Carlem,Aber, Camerinthum, Purchai en Gabindo zingen.


Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.