The Mermaids and the Dragon

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Waarschuwing: het is aangeraden om Song from the Depths te doen voor je dit korte verhaal leest.

Toen de zomerstroom opzette, kwamen de zeeduivels en baronhaaien mee. De wieren en varens zaten vol garnalen en de anemonen bloeiden kleurrijk.

Voor de vijf meerminnen in de Blauwe Spiraal betekende de zomerstroom het jachtseizoen. De drietanden werden gescherpt, tanden werden tot punten gevijld en de muziek klonk in de oefenruimtes. Hier dansten de meerminnen in cirkels om de moeheid van de winterslaap te laten verdwijnen. Ze ruilden van partners in de toldans en spraken over de komende jacht.

"Remora is twintig. Moeten we haar dit seizoen meenemen?"

"Ze heeft geen magie. We zouden constant op haar moeten letten."

"Nog steeds geen magie? Wanneer kwam dat bij jou, Urchin?"

"Vijftien."

"Er is echt geen beginnen aan met Remora. Ze is alleen geschikt voor schoonmaken en koken."

"Doe niet alsof ik ergens anders ben!"

"Mee eens. We moeten van haar weg."

De eerste dag van de jacht brak aan. Vier van de vijf meerminnen stonden op en sloten de deur van het huis achter hen. Verschillende potten met aangebakken zeewier lagen verspreid in de keuken en er lag doelbewust een afwasborstel bovenop.

De oudere meerminnen jaagden in het dal in de oceaan. Ze verpakten hun vangst in zeewier. Ze snoepten van guppies en jaagden murenes uit hun schuilplaatsen, waarna ze hun huizen voor een overnachting innamen. Als de morgen aanbrak, labelden ze hun vangsten en stuurden ze voedselpakketten met magie naar huis.

Op de dertigste dag verdween de zomerstroom. De reizende scholen vervolgenden hun weg zuidwaarts en de meerminnen keerden met tegenzin hun staart. Ze deelden verhalen op hun weg terug en verwonderden zich over de vangst van deze zomer.

Toen ze thuiskwamen bij de Blauwe Spiraal zagen ze dat de deur open was. De deur zwaaide aan het scharnier in het midden. Verderop waren tanden van een zwaardvis weggegooid.

"De kleine sirene is weggelopen."

"Wie moet de vangst nu koken?"

"Ik niet."

"We moeten haar terughalen."

"Mee eens. We moeten haar vinden."

Ze openden hun kieuwen en liet de oceaan naar binnen stromen. Een zwakke geur, die van Remora, trok de meerminnen naar het zuiden en ze volgden.

Na dagen zwemmen kwamen ze bij het vaste land aan, waar ze uit het water gingen. Ze trokken zichzelf nerveus omhoog en keken om zich heen. Er was geen herrie of geschreeuw, dus zaten ze op een aanlegsteiger en richtten ze zich op hun magie. Hun schubben en vinnen veranderden naar benen die al jaren niet gebruikt waren.

"Ze is aan land gegaan."

"Ze is wanhopig."

"Wanhoop versterkt alleen maar haar spoor."

"Ik heb honger."

Eerst onhandig, later met wat meer vertrouwen, liepen ze. Ze bleven eerst in de schaduw en bossen, maar al snel ontdekten ze dat ze veilig waren: in hangmatten, bedden en hooibalen, iedereen sliep. De mensen waar ze langskwamen droomden en mompelden over schoonheden, liefde en verborgen passies. Ze waren door de slaap zelf verslagen. De meerminnen keurden dat gedrag af. Mensen waren een vreemde soort en ze deden nooit moeite ze te begrijpen.

Onbeschaamd volgden de meerminnen de geur naar de kust en daarna naar een inham. Hier sloeg en schuimde de zee op het land en het oog van de meerminnen viel op een grot die door het water was uitgehold. Ze zagen voetsporen op de klif die naar beneden ging.

Toen ze binnenwaren, werd de grot eerst smal, voor hij zich verwijdde. Een flinke grot lag voor hen, met duisternis boven en rond hen toen ze naar een platform liepen. Ze voelden allemaal gevaar door het paniekerige geflapper van hun kieuwen.

"Er is hier iets."

"Remora ook. Kun je haar ruiken?"

"Ben bang..."

"Dat weten we, Urchin. Dat zijn we allemaal."

"Iemand moet haar roepen."

"Remora?"

De grot schudde als antwoord. Er lichtte een groen iets op, waardoor alles een spookachtige gloed kreeg. Dit stelde de meerminnen alles behalve gerust.

Toen kwam een brul. Het bulderde alsof het bliksemde, wat hun harten heftig deed kloppen en hun benen deed wankelen. Grootse gouden ogen kwamen omhoog en knipoogden boven hen. Ze groeiden tot ze in het groende licht kwamen. Daar waren ze omgeven door het hoofd van een draak, met een mond die zo groot was als een walvis.

Voor de meerminnen weg konden rennen of springen, sprak de draak:

"Dit verhaal begint onder de zee, in het huis van mijn zusters. In dat huis zong ik. Ik wist echter, dat als mijn zusters mij zouden horen, dat ze zeewier op zouden rollen en in mijn mond zouden stoppen."

De meerminnen hielden hun handen vast. Ze wisten zeker dat Remora, hun stiefzusje, een draak was geworden. Ze geloofden dat haar magie te laat was gekomen, maar dat het haar krachten had gegeven die groter waren dan ze ooit hadden gezien. Maar, net zo snel als het ongeloof kwam, werd dat overspoeld door jaloezie.

De lucht in de kamer werd ijl. De meerminnen waren getroffen door warmte en de neusvleugels van de draak gloeiden. Terwijl de meerminnen het vuur voelden, sprongen zij naar achteren, maar de tijd stond daar stil. Niet in een metaforische zin, maar letterlijk. De meerminnen hingen in de lucht, maar half van het platform en zonder te bewegen. Ze zouden moeten vallen, maar magie verhinderde dat, toen de draak haar hoofd lichtte en een vuurbal in de keel vormde.

"Alle goden..."

"Vervloekt!"

"Water... er is water onder ons!"

"Breng het omhoog!"

Ze bundelden hun magische krachten. Het water onder hen golfde en kwam vervolgens omhoog, waardoor er een aardbol rond hen werd gevormd: een gigantische dauwdruppel. Remora’s drakenvuur brandde er langs en de druppel borrelden en kookten. De meerminnen kresen van de pijn toen hun schubben afbladderden.

Het duurde even ze stopten met trillen. Ze vielen, bekneld en gekookt, in het koude water onder hen.


Een dag later zwommen de drie meerminnen terug naar de Blauwe Spiraal. De oudste zus was dood, door de draak gekookt en door de zusters in zeewier gehuld. Het lichaam kwam voor hen in de magische stroming aan. Toen de meerminnen in de keuken zaten, met vieze potten om hen heen, praatten ze met elkaar.

"Dus zijn we met z’n drieën."

"Remora..."

"Zeg haar naam niet!"

"Waar heeft ze die kracht vandaan? We zouden allemaal draken moeten zijn."

"Waarom zouden wij de zwakkelingen moeten zijn?"

"Wij verdienen die macht meer dan zij."

"We moeten hem zelf pakken."

"We begraven Manta, we herstellen en daarna zoeken we."

Die dag besloten ze zelf een draak te worden. Ze legden een eed af en besloten niet te rusten voor ze machtiger waren dan Remora. Het was niet in ze opgekomen dat Remora de draak niet was, maar dat ze in plaats daarvan in de draak was.

Eigenlijk hadden ze geen idee waar ze moesten zoeken. Daarom zochten ze dus naar andere draken, wormen en grote wezens in de zee, om tot de ontdekking proberen te komen dat ook zij meerminnen waren geweest en hun geheim te leren kennen. Ze durfden niet terug te gaan naar Remora. Ze wisten waar ze was en dat ze het geheim kende hoe je een draak moest worden. Maar, net zoals vroeger, en om een heel andere reden, deden ze net alsof ze er niet was.

Elke dag die ze opstonden, keken ze in hun handspiegels en wensten ze diep dat ze de volgende waren, dat ook zij groot konden groeien, hun vleugels konden uitslaan en alles om hen heen konden verwoesten.


Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.