Daemonheim Asunder

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Intro

Toen mijn gedachten mij waren afgenomen, bleef er slechts een stoffige boekenplank aan verhalen over. In de loop der jaren leerde ik meer verhalen kennen, maar ik heb de eerste verhalen altijd als mijn liefste beschouwd en behandel ik ze als de herinneringen die ik was verloren. Nu ik uit mijn ijzige gevangenis bevrijd ben, kan ik deze met je delen, over een hobgoblin met de naam Gra’magor, die een vermeldingwaardig persoon in Daemonheim werd.

~Skaldrun

De hobgoblinslaaf groef hard en snel. Het was weliswaar donker in de grot, maar een fakkel bij de doorgang verspreidde een gloed en wierp een schaduw op gigantische stalagmieten en imaginaire beesten. De lucht was klam, in tegenstelling tot op de bevroren vloeren hierboven, maar de slaaf merkte dat niet. De grond was net zo kleverig als teer en loodzwaar. Het had de mysterieuze eigenschap zich te herstellen, waardoor hij maar langzaam verder kwam.

De slaaf wist dat hij slaag zou krijgen als hij zou stoppen, maar dat was niet de enige reden voor zijn inspanningen. Hij voelde dat iets hem naar beneden riep: een fluistering, die hem wenkte. De fluistering werd een lied toen hij verder groef. Ontsnappen, ontsnappen, ontsnappen…

“Jij daar! Doorwerken! Toon je meester je ruggengraat!” De trance van de slaaf werd onderbroken door een rammernautbewaker.

De slaaf schonk er weinig aandacht aan. De rammernauts waren alleen maar een bonk long en bombast, een vlezig mens. Hij had geleerd ze te negeren en in plaats daarvan de necrolords te vrezen, die andere dingen met je kreupele lijf deden. Nu waren de necrolords echter ergens anders ingezet en was zijn enige zorg de fluistering te gehoorzamen en deze plaats te verlaten.

Hij waagde een blik te werpen op zijn medeslaven: een bende in ongenade gevallen sagittares, forgotten warriors en magiërs die hun meester hadden teleurgesteld. Niemand praatte met de slaaf. Niet dat hij dat erg vond: hij was een hobgoblin en was liever bij zijn eigen soort of bij helemaal niemand. Zijn krachten maakten hem anders: de mogelijkheid om aarde en steen met wilskracht te verplaatsen, was een machtige. Het was een kracht die hij zorgvuldig verborg, omdat je er altijd bij had die het niet zou begrijpen.

In een ferm tempo kwamen zware voetstappen dichterbij en iedereen behalve de hobgoblin keek om. Alsof ze één waren, donderde een zwerm lichamen als een vloedgolf de grot in en hielden de werkzaamheden tegen. Het waren vooral krijgers, die wapens van prometium droegen; elitetroepen uit de grotten hierboven. Ze werden vergezeld door saggitares, die grote bogen droegen, gemaakt uit de hardnekkige grotbomen die rond de stenen kronkelden. Door de massa liep een figuur in een bloedrood gewaad met een kap op, die zeer zelfverzekerd een plaats in het midden van de kamer innam.

De slaaf stopte als laatste met graven, omdat hij geen ruimte meer had om door te gaan en niet omdat hij wilde kijken. Desondanks zat de grot vol met geklets en energie. Iedereen in de grot was nu gericht op de persoon in het gewaad. Deze hief zijn hand op om zijn publiek tot stilte te manen.

“De tijd is gekomen.”

Hoewel het niet veel meer dan gefluister was, leken de woorden de geest te vullen van iedereen die toekeek.

De andere wezens vulden de weinige ruimte in de kamer die nog over was. De slaaf herkende de zwevende, groteske stalkers, met hun doffe oogballen. Hij merkte op dat Haasghenahk in hun midden was, die met zijn tong kronkelde. De overweldigende stank  van de stalkers was genoeg om zelfs een hobgoblin te doen kokhalzen.

De stalkers waren weerzinwekkend, maar de behemoths maakten desondanks meer indruk. Deze wezens waren veel groter dan de stalkers en ze ondersteunden hun gigantische massa met zware benen en stevige voeten. Hij had ze ooit maar kort gezien, maar kende de geruchten over hun wreedheid van andere slaven.

“Ik voel de grens tussen deze wereld en de andere vervagen,” deelde de persoon in het gewaad aan hen mede. “Niemand van jullie is capabel genoeg om de implicaties hiervan te raden, dus ik zal het uitleggen.”

De persoon pauzeerde even.

“Vandaag zullen jullie je loyaliteit aan mij tonen. Samen gaan we zien wat er achter de grenzen van deze wereld ligt.” Er steeg verward geprevel uit de menigte op.

De lucht werd merkbaar droger en de grot werd net zo heet als een opgestookte oven. Er viel stof uit het plafond en de grot beefde hevig. De persoon in het gewaad hief zijn beide handen op en wees naar het midden van de grot, waar een zwarte kogel in de massa verscheen. De kogel vuurde verschillende lichtflitsen uit, waardoor de massa terugdeinsde.

Vlagen wind verdwenen en kwamen en de slaaf verzette zich tegen de trekkrachten. Zelfs de stalkers en behemoths klampten zichzelf vast. De groeiende bol stootte felrood licht uit, die de hele kamer verlichtte voor hij tot een platte ovaal verdunde en een dieppaarse aanblik gaf. De bevingen waren bijna nu oorverdovend, maar ze stonden in schril contrast met het lawaai dat volgde.

“Wie durft het land van Kal’Gerion binnen te dringen?” klonk een diepe, goddeloze stem uit de maalstroom. “Kal’Ger duldt geen indringers!”

De persoon in het gewaad antwoordde niet.

“De brutaliteit! Jullie wereld zal worden verslonden, uit worden gespuugd en aan nakomelingen van demonen worden gevoerd, maden!”

 Met bloedrood flakkerend licht spuwde de portaal zijn inhoud uit. Honderden gevleugelde wezens kwamen de kamer in en de kamer werd overspoeld door vijanden. De slaaf kon ze in alle commotie niet goed bekijken, tot er één een magiërslaaf naast hem met zijn gigantische klauwen beetgreep. De demon hield het karkas in de lucht en wierp het doelloos naar achter. Instinctief riep de hobgoblin een beschermende betovering aan en hij rende het gevecht in, op zoek naar een mogelijkheid om te ontsnappen. Hij hoorde de fluistering weer en begon te graven.

De rammernauts raakten vol paniek en vluchtten alle richtingen op. Demonen grepen ze met grote klauwen en vlogen ermee de lucht in voor ze aan de hangende stalactieten werden gespietst.  Krijgers probeerden wanhopig om de  vijand tegenstand te bieden, maar werden massaal neergeslagen. De hobgoblin zag dat één krijger bij de taille doormidden werd gehakt door een vinnige aanval van een groter wezen. De man bewoog nog krampachtig met zijn armen.

De sagittares deden het niet veel beter dan hun bepantserde tegenstrevers. Ze hadden het voor elkaar gekregen om er een paar met een pijlenregen neer te krijgen, maar de meeste van de vijanden uit de portaal scheurden onverminderd voort en verbrijzelden de gelederen. Behemoths vielen met zijn tweeën of drieën tegelijk aan en vermorzelden de lichamen onder hun gigantische, steenachtige voeten.

Lakhrahnaz, een stalker, bevroor de demonen boven, zodat een groep rammernauts ze door stenen te werpen konden verbrijzelen. Haasghenahk drukte het leven uit een aantal kleine snaterende vijanden, totdat hun ogen uit hun oogkassen sprongen. Er moeten wel honderd monsters in de kamer zijn geweest, waarvan de helft over de vloer van de grot raaste en de helft hun prooi van boven belaagde. Er heerste alleen chaos en dood, zonder nut of verstand.

De slaaf baande een weg naar het midden van de kamer, terwijl hij regelmatig zijn hoofd moest intrekken en wegdook voor de wezens die over zijn hoofd tuimelden. Zijn enige bijdrage aan de strijd was een spreuk tegen de borst van een demon, waardoor deze door een behemoth in één keer kon worden opgeschrokt. De behemoth zou de slaaf ook hebben verwoest als er geen andere demon opdoemde en de behemoth op zijn rug smeet. De benen van de behemoth trappelden als van een schildpad in de lucht. “Kijk die dansende benen van jou nu,” brulde de demon lachend, voordat hij de behemoth in zijn omgedraaide buik boorde.

De man in het gewaad bleef stevig in het midden van de grot staan. Het steen waarop dit allemaal gebeurde, verbrijzelde. Hij hield zijn handen gesloten voor zich en hief zijn hoofd, alsof hij bad. Hij leek niet afgeleid door het verlies van slaven, beesten en krijgers, noch leek hij tevreden met de rampspoed die de demonen veroorzaakten.

“Genoeg!”

De man riep het uit, terwijl hij zijn hoofd naar de draaikolk voor hem richtte. “Ik heb je speelballen gegeven, speelgoed om mee te worstelen.” Het was lang stil. “Maar ik voel dat je deze gemakkelijke overwinningen zat bent. Je hebt honger naar echte oorlog, iets wat je echt uit kan dagen.”

“Wees getuige van wat ik kan. Ik ben slechts één voorbeeld van de krachten waar je in deze wereld tegen kunt vechten. Er zijn er meer als ik.”

Plotseling leek de man in het gewaad tot leven gewekt. Terwijl hij zijn handen voor hem hield, waarvan de bleke, uitgemergelde vingers waren uitgestrekt, leek hij grote, onzichtbare blokken voor zich te duwen. Tijdens het duwen, rommelde de kamer en stopten de gevechten.

In de oostkant  van de kamer, waar de laatste sagittares nobel stand tegen de vliegende beesten hadden gehouden, verscheen een scheur. De muur verkruimelde en stenen uit aangrenzende kamer stroomden de grot in. Alles werd in een lawine bedolven en de doodskisten en lijken die de kamer ooit hadden gevuld, werden wild in de menigte gesmeten.

De man in het gewaad trok tegen een ander onzichtbare steen boven zijn hoofd. De vliegende demonen keken omhoog, maar te laat om te zien dat het plafond en de stalactieten eraan op hun afkwamen. De hele verdieping boven viel naar beneden. De persoon plaatste rustig zijn handpalm onder dezelfde onzichtbare steen en het plafond stopte voordat deze de hoofden van de staande menigte kon verpletteren. In één hoek van de kamer brak het plafond, waardoor er ijs en steen van de bevroren verdiepingen boven hem naar beneden kwamen.

De diepe, goddeloze stem sidderde. “Indrukwekkend. Je hebt de tong van een demon en de hand van een god. Ik bewonder dat.”

De man in het gewaad stond met zijn volle lengte en liet de onzichtbare stenen met een flauw gebaar verdwijnen. “Sluit je bij me aan. Voel hoe het is onstuitbaar te zijn,” zei hij.

Een bloedend geraamte plofte neer op de hobgoblin, waardoor deze op de vloer viel. Hij wist niet of het een mens, demon of iets anders was. Daar gaf hij niet om: het enige wat hij wilde was naar beneden graven, om de bron van het gefluister te vinden en te ontsnappen, ontsnappen, ontsnappen.

“Mijn legers hebben millennia gevochten. We hebben iedereen verslagen. Dat is niet te stoppen,” deelde de stem van de demon trots mede. “Toch voel ik iets in jou. Ik voel dat je ons waardige vijanden kunt bieden, vijanden met gelijkwaardige krachten als die jij bezit en we kunnen een glorieuze oorlog tegen hen wagen. Hoed echter mijn woorden, magiër: wanneer je er niet in slaagt te leveren, zul je vandaag een machtige vijand maken.”

De portal bruiste van energie toen een groot rood been, gevolgd door een romp en een hoofd, door de portal werd geduwd. De aartsdemon greep beide zijden van de portaal en trok zijn volledige lichaam deze wereld in. Eenmaal opgericht leken de andere demons dwergen, die hun vleugels opvouwden om het verschil nog meer te benadrukken. “Ik ben Kal’Ger, tovenaar. Onze ontmoeting doet de wereld schudden.”

Nu iedereen in de grot verstomd was, kroop de slaaf van de vloer. De fluistering kwam terug, als een verloren vriend. Ontsnappen, ontsnappen, ontsnappen! Ja, hij wist nu hoe hij moest ontsnappen. De slaaf spurtte onbeholpen naar de portaal. Door alle commotie werd hij niet opgemerkt. De hobgoblin waggelde tot een paar meter voor de draaikolk en voordat de man in het gewaad of de demon hem hadden kunnen stoppen, had hij zichzelf al richting de portaal geworpen.

De tijd leek langzamer te gaan.

“Dwaas!” echode de stem van de man in het gewaad achter de hobgoblin. Kal’Gers demonische, scharlakenrode hand sloeg wild om zich heen om hem te grijpen, maar zijn sprong zorgde ervoor dat hij buiten bereik was.

De tijd kroop voorbij.

Met een enkel gebaar liet de man in het gewaad de portaal samenkrimpen. Voordat deze echter kon sluiten, was de hobgoblin de portaal al gepasseerd en tuimelde hij het andere rijk in. Een golf energie uit de portal duwde hem op een ondragelijk hete vloer, tot hij aan de voet van een grote rode constructie stopte. Hij lag op zijn rug en kon zijn rug voelen koken door de hitten. De portaal verdween in het niets.

Je hebt goed werk geleverd. De fluistering in de oren van de hobgoblin geomancer weerklonk toen hij zich met behulp van de rode constructie weer oprichtte van de vloer. Hij stond wankel op zijn zwakke benen en keek rond. Er bestond geen twijfel over waar hij was: de troonzaal van Kal’Ger, zonder demonen. Achter hem was de troon van de aartsdemon, aan zijn rechterzijde een smeltoven en tegen de muren waren wapens opgesteld.

Voor hem bevond zich een ronddraaiende bal demonische energie, knetterend door de elektriciteit. De hobgoblin voelde zijn krachten terugkeren, alleen maar door bij de hitte te staan.

Vervolledig nu je kracht.

Gra’magor, de hobgoblin, stapte er vastberaden naartoe.


Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.