The Legend of Arrav - deel 3

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Onbekende auteur, herdruk van de rol genaamd Arrav uit Avarrocka, de Held der Mannen
Originele datum van schrijven onbekend

Intro

Een gevecht met de ziel

Arrav dwaalde door velden en wouden. Hij liep van de bergen in het Westen tot de noordelijke valleien en bij elk dorpje of stadje waar hij kwam, vroeg hij wie hij tegenkwam naar het schild uit zijn dromen. Hoewel de Imcando hem hadden verwelkomd en hem hadden verteld dat zij het schild bezaten dat hij zocht, kon hij niets anders doen dan hopen dat het schild in plaats daar van ergens anders gevonden kon worden.

In elke plaats waar hij kwam, vond hij enkelen die van het schild wisten. Diegenen die met hem wilden praten,  trokken allemaal wit weg en rilden allemaal als hij de naam Zemouregal liet vallen. Zo werd Arrav een Doler: een man zonder thuis waar hij heen kon, een vervloeking op de hielen en de naam van een verstotene.

Het was tijdens deze periode dat Arrav’s geest diep zonk en in alle somberheid kwam hij bij een grot waarvan hij dacht dat hij er kon leven, ver van de soorten die onder zijn vervloeking konden leiden en weg van weg van wie hem vanwege zijn vloek heenzonden. Daar, als een kluizenaar weggekropen in de schaduwen, keek hij naar hoe het gras groeide en de beesten van de velden die voorbij gingen en zich niet bewust waren van zijn aanwezigheid.

Deze grot was echter niet leeg. Diep in de grot, zo oud als de schaduwen die het verborgen, bewoog een beest. Er hing een zweem van zweet en honger rond Arrav en het beest dat al duizenden jaren niet was ontwaakt, opende een enkel ogenblik één ooglid. Een silhouet in het vage licht van de ingang van de grot. Het beest keek naar Arrav als mensen naar vee kijken. Zo stil als de slaap liet hij zijn sluimer van zich afvallen en herinnerde hij zich de kracht in zijn ledematen en het vuur in zijn ziel. Onwetend keek Arrav verdrietig hoe de wereld passeerde.

Het beest, dat zich inmiddels had opgericht, verplaatste zich als de duisternis naar Arrav, met lange klauwen die naar voren waren uitgestrekt om toe te slaan. De beest had echter geen weet van de gevoelens van Arrav, noch van zijn reflexen, noch van zijn kracht,en toen het zo ver was dat het monster een koude hand op zijn schouder had gelegd, had Arrav zijn mes al getrokken.

De twee vochten twee dagen en een nacht, elk even sterk en snel als de ander en elk vechtend om de strijd tegen de enige waardige vijand die beiden ooit hadden ontmoet, te overleven. Toen de tweede dag de zon de horizon had bereikt, ontnam het zwaard van Arrav het laatste licht uit de ogen van het beest en verblindde hij het beest lang genoeg om zijn zwaard diep in zijn borst te stoten. Er ontsnapte een helse schreeuw uit de strot van het beest en de schreeuw bleef nog lang nadat het beest dood was neergevallen in de grot echoën.

Toen Arrav na het lange gevecht naar adem snakte, trok hij het beest in de schemering om zijn gezicht  beter te bekijken. Arrav veegde het vuil van eeuwen slaap van het gezicht en keek neer op een wezen dat zoals hijzelf treurde.

“Ik zit op het verkeerde pad,” dacht Arrav bij zichzelf. “Als ik in deze grot was gebleven, zou ik op den duur dit beest zijn geworden – een en al haat en razernij en honger. Ik heb een bestemming en die moet ik tegemoet treden, ongeacht wat de goden op mijn pad leggen.”

Door deze gedachte gesterkt ging Arrav uit de grot om naar zijn mensen terug te keren, hoewel hij wist dat zij zijn vloek vreesden, maar ook zijn kracht moesten missen.

 

Avarrocka verbrand

Toen Arrav de landerijen ten zuiden van Avarrocka doorkruiste, zag hij over de bomen een zwarte rookpluim. Het was een windstille dag en deze pluim, die recht en zuiver de lucht inging, keek naar Arrav als de terechtwijzende vinger van een boze god. Hij versnelde zijn pas en ging als een speer door de wouden waar Avarrocka achter lag. Er stormde vanuit de omliggende begroeiing een beest op hem af, maar hij besteedde er geen aandacht aan en mepte de klauwen en tanden terug met snelle uithalen van zijn sterke handen.

Toen hij uit het woud kwam, zag hij wat hij vreesde: Avarrocka was tot de grond toe afgebrand. Er stonden nog een aantal sterke palen overeind, hoewel ze geblakerd en versplinterd waren. Daar, in het midden van de verbrande aarde en smeulende overblijfselen van de velden van Avarrocka, zag Arrav dat de goblins dit hadden gedaan. Er lagen overal korte pijlen verspreid en slecht gecombineerde harnassen en roestige maliënkolders.

Hij vond de weinige overlevenden bij de heilige plaats van de stam in het oosten. Hij nam de sterkste van de mannen en de rapste jongens met zich mee en verlegde zijn koers naar het westen, naar het land waar de goblins heerschappij over hadden uitgeroepen.

De mannen van Avarrocka kwamen laat in de avond aan in het dorpje, terwijl de goblins nog aan het uitrusten waren van hun overwinningsfeest. Er waren een paar aan het kibbelen over het eigendomsrecht van een boerenzeis, een aantal lag te slapen bij de kampvuurtjes. Er waren een paar verdedigers, tegen wat Arrav wilde: de goblins laten lijden.

Terwijl de mannen zich over een wijde halve cirkel verspreidden rond de ingang van het dorpje, dat verscholen lag achter een dekmantel van stenen, zag Arrav vanuit zijn ooghoeken een glimmend stukje staal in het maanlicht. Hij keek naar een van de mannen van Avarrocka die met hem mee waren gegaan. De ogen van de man waren hard en vastberaden en hij liet woedend zijn tanden zien.  Hij zat ineengedoken onder een hangende rots en in zijn hand hield hij een dolk die hij uit de ruïnes van de stad had gehaald. Door de heldere duisternis die tussen hen in was, zag Arrav tegelijk een man en een beest in dat lichaam. Zijn hart brak.

Arrav wist dat hij, ondanks dat zijn volk onrecht was aangedaan, geen aanval op een vijand kon leiden die onvoorbereid was. Hij was met eer en trots opgevoed en zag dat het meer een afslachting dan een gevecht zou worden. Toen hij er goed over had nagedacht, zag hij in dat goblins en mensen elkaar al sinds het begin van de geschiedenis onnodig hadden gedood.

Hij wenkte zijn mannen terug naar hem, stond rechtop en hief zijn stem naar de nacht op:

“Goblins, luister naar mij! Wij kwamen in deze nacht naar jullie om bloedig wraak te nemen voor wat jullie onze huizen en families hebben aangedaan. Nu zie ik echter dat wij als broeders zijn, die voor de aandacht van onze vaders tegen elkaar hebben gevochten.”

Hij wachtte een ogenblik, zodat de goblins van de schrik bij konden komen. Drie van de grootste goblins kwamen uit de poorten van de stad naar buiten en liepen naar Arrav en zijn mannen. Zij stopten slechts een paar meter van hen vandaan. In de taal van de mensen sprak één van hen met een sterk goblinaccent.

“Wij luisteren, mens. Wat zeg je? Praat! Of ik zal jullie zoals je families doden.

“Ik stel vrede voor, broeder,” zei Arrav. Zijn mannen keken geschokt naar hem en uitten een paar vloeken, maar een vlugge blik van Arrav was genoeg om ze stil te krijgen. Niemand uit Avarrocka kon de eer en het medeleven van hun grootste held betwisten en zelfs in deze tijd waren deze deugden onder de mensen. “Als je toestemt onze mensenvestigingen nooit meer aan te vallen, zullen wij die van jullie nooit meer aanvallen. We zullen deze landen als broers onder de hemel delen.”

De goblins kibbelden. Arrav bleef staan en stond te kijken terwijl zij onder de opkomende zon kibbelden en nog steeds kibbelden toen de zon op zijn hoogste punt stond. Tot slot kwam de kleinste van de drie goblins naar voren en sprak.

“We nemen je vrede, mens. Wij goblins zijn slap tegen mensen. Jullie mensen zijn met maar weinig tegen onze goblinstrijders. Vrede is het enige einde aan oorlog. Kom naar onze stad om te handelen en wij gaan naar die van jullie. Ga nu weg, wij moeten hoofden breken om deze vrede te staven.”

Toen hij dat had gezegd, draaide de goblin zich om en schopte hij zijn metgezellen stevig tegen de schenen. Zij hupten rond en de goblin die zojuist had gesproken, liep terug naar het dorpje, begon te schreeuwen en hief zijn vuist naar die goblins die achter hekken waren verborgen en in de schaduw van de gebouwen bijeen waren.

Zo ontstond er vrede tussen de mensen en de goblins, geen oorlog beschadigde ooit hun relatie meer. In mijn dagen is het niet ongewoon dat mensen de goblins gaan bezoeken en sommige goblins komen naar de markt om te handelen.

Ondanks zijn overwinning op primitiviteit en barbarisme, keerde Arrav met een opgeheven hart naar Avarrocka terug om de stad te herbouwen, omdat hij wist dat zijn vloek nog steeds niet was opgeheven en Zemouregal nog steeds op de wereld was om de verwoesting van Avarrocka te bewerkstelligen. Hij wist ook dat Zemouregal geen vrede zou accepteren.


Vervolg: The Legend of Arrav - deel 4.

Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Met dank aan Derkk voor bijdragen aan deze pagina.

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.