The Song Before the War

Dit verhaal is een vertaling van het gelijknamige verhaal op uit de Lores-sectie van RuneScape.


Intro

Dit document is recentelijk ontdekt bij een opgraving bij Al Kharid en één van de zeldzame verslagen uit eerste hand die de God Wars hebben overleefd.

-Reldo

Op het moment dat ik Elspeth voor het eerst zag, was ik aan de rand van mijn dorp en keek ik uit over het front.

In de verte staken twee brandende strepen vuur  zich tegen het avondpanorama af, als smeulende kolen die op een donker laken zijn gegooid. Zo nu en dan schoten er vonken in de opening tussen de strepen, brandende pijlen of spreuken van oorlogsmagiërs. Ik kon geen individuele soldaten onderscheiden, maar soms zag ik blauwe en rode lichtjes rond de strepen cirkelen, icyenes en demons die met elkaar in een luchtgevecht verwikkeld waren. Mij is altijd verteld dat het onmogelijk is het geluid van gevechten vanaf deze afstand te horen, maar soms, als de wind goed staat, stel ik mij voor dat ik dat kon: de heldhaftige oorlogskreten van onze icyene-aanvoerders, het geschal van onze signaaltrompetten en de  wilde schreeuwen van demonen.

Ik probeerde geluiden van het gevecht op te vangen toen ik geritsel van voetstappen op het pad naar het plateau van mijn dorp opmerkte. Ik keek naar de bocht in het pad tot de bezoekers zichtbaar werden. Eerst dacht ik dat het een volwassene was, die een groep kinderen leidde, maar daarna zag ik de vleugels met veren die op de rug van de leider waren opgevouwen. Ik realiseerde mij dat het een icyene was en wat ik voor kinderen had aangezien, bleken mensen van normale grootte te zijn. Er waren een dozijn soldaten te voet en één persoon reed op een dameszadel op een wit paard: een vrouw, gehuld in een grijze mantel. Ze hield iets in haar armen.

Op dat moment keek ik niet nog een keer naar haar. Mijn ogen gingen terug naar de schitterende gigant die de groep aanvoerde. Een icyene! Een heilige icyene van Saradomin bezocht ons dorp!

Ik rende terug naar de hal van het dorp en vertelde buiten adem aan dorpsoudste Tasgall wat ik gezien had. Hij keek vermoeid op van zijn eten en strekte zijn hand uit. Ik gaf hem zijn kruk en hielp hem op te staan. Tasgall was tien jaar geleden aan het front één van zijn benen verloren. "We kunnen beter iedereen verzamelen," verzuchtte hij.

Dorpsoudste Tasgall had gelijk. Toen de icyene en zijn groep een uur later bij het dorp arriveerden en dorpsoudste Tasgall ze bij de poort ontmoette, was het eerste wat de persoon met de vleugels zei: "Ik ben sergeant Mazakon uit het leger van Saradomin. Verzamel je mensen in jullie hal. We spreken jullie dorp vannacht toe."

De zon was al ondergegaan toen het dorp bijeen was gekomen voor de toespraak van de icyene. Ik zat vooraan de groep, tegen de andere jongelingen aan, benieuwd naar wat een icyene uit de oorlog zou zeggen. Hij toornde hoog boven ons uit. Het plafond van de grote hal was maar net groot genoeg om hem rechtop te laten staan. Zijn huid was diep donkerblauw, vol littekens, maar zijn linkerarm en linkerbeen waren grijsbruin en hadden de structuur van aardewerk.

"Golemledematen," fluisterde iemand achter mij. "Ze maken die in Uzer."

"Waarom heeft dorpsoudste Tasgall er niet zo een?" vroeg ik.

"Doe niet zo gek," zei mijn vriend. "Ze maken die dingen niet voor mensen." Ik vroeg mij af of sergeant Mazakon van het front weg was omdat zijn golemledematen hem verhinderden te vechten. Zijn vleugels leken ook verlamd: ze waren groot en imposant, maar ze bewogen nooit, alsof de strengen die ze bewogen beschadigd waren.

"Mensen van Saradomin!" bulderde Mazakon. "Ik presenteer hier een van jullie! Een mens, hoewel ze icyenebloed in zich heeft. Een heilige strijder die een aantal van Zamoraks demonen heeft verslagen, niet met een zwaard of een spreuk, maar met haar stem! Ze is hier om voor jullie verhalen over de oorlog te zingen. Dames en heren – Elspeth met de chitarra!"

Mazakon stapte opzij en de vrouw die met hem mee was gekomen, liep naar het midden van het podium. In haar handen hield ze een instrument dat op een lier of een kleine harp leek. Ze had de grijze mantel afgedaan en eronder droeg ze een witte jurk, die haar figuur goed uit deed komen. Er klonk gefluit uit het publiek toen zij naar voren stapte, maar iedereen werd stil toen ze aan haar chitarra plukte en begon te zingen.

Haar stem was hartverscheurend mooi. Vanaf het moment dat ze begon te zingen, werd ik meegenomen naar een wereld vol glorieuze gevechten, met absoluut goed dat absoluut kwaad versloeg, over een icyene en een demon die boven de torens van legendarische steden een duel uitvochten, terwijl de vreugdevolle legers van Saradomin naar de overwinning marcheerden. Ik keek naar de prachtige vrouw met het icyenebloed, hoorde haar perfecte, doorsnijdende sopraanstem en denk dat ik toen verliefd op haar werd. Ik denk dat iedere jongeman in het publiek dat werd.

Ze zong het lied vanuit het standpunt van het liefje van een soldaat, over hoe trots ze was op haar man en hoe ze wist dat Saradomin hem veilig naar huis zou sturen.

Ze zong over een soldaat die op het slagveld stierf en op zijn diensttijd terugkeek, terwijl hij bedacht hoe trots hij was om voor Saradomin te sterven in plaats van oud te worden.

Ze zong over de icyene-aanvoerders die bij het front aan het wachten waren, die wisten dat ze een allesbeslissende overwinning konden behalen als er maar een paar goede mannen extra kwamen  helpen. "Wie zal met ons vechten?" luidde het refrein, de obsederende sopraanstem die boven de noten van de chitarra zweefde. "Wie zal vandaag met ons vechten?"

"Ik zal met jullie vechten!" riep ik, waardoor de stilte in het publiek eindelijk werd doorbroken. Iedereen rond mij riep ook. "Ik zal met jullie vechten!"

Sergeant Mazakon ging terug naar het podium,  straalde en wenkte om ons welkom te heten in het leger van Saradomin.

Die nacht zou de laatste zijn die ik in mijn eigen bed zou doorbrengen voor wij naar het front zouden marcheren, maar ik kon niet slapen. Ik zwierf voor het dorp, gehuld in een dikke mantel om mij tegen de kou te beschermen. De wolken waren uiteen gegaan en maan die tussen halfvol en vol was, wierp een hemels licht op het dorp.

Er ontsnapte licht uit de luiken van het huis van dorpsoudste Tasgall. Toen ik langsliep, hoorde ik verheven stemmen uit het huis komen. Het was niet mijn bedoeling om ze af te lusteren, maar de stemmen waren te luid om niet te horen.

"Je neemt er te veel mee, te snel," zei Tasgall. "Het dorp kan zich niet staande houden als je alle jonge mensen meeneemt."

De andere stem was van Mazakon. "Deze jongelingen melden zich nobel aan om Saradomin te dienen. Wil je hun recht ontnemen?"

"Je tovenares met icyenebloed heeft ze betoverd."

"Je zou blij moeten zijn dat dit dorp in het territorium van Saradomin ligt. Ken je de rekruteertechnieken van Zamorak?"

De autoriteit die Mazakon uitstraalde, liet Tasgall klinken als een kind dat ruzie maakte met zijn ouders. "Ontvoeringen, martelen en hersenspoelen, ik weet het. Ik ben het leger van Saradomin dankbaar, maar... "

"Denk je dat je het beter dan het opperbevel van de Icyene weet hoe de hulpbronnen van het leger ingezet moeten worden?"

"Dat heb ik niet gezegd," zei Tasgall, verslagen. Toch flapte hij eruit: "wat heeft het  voor zin om hele dorpen naar het front te sturen? De linies zijn sinds ik daar heb gevochten niet verschoven."

"Dat is de reden waarom er geen mensen in het opperbevel zitten," zei Mazakon streng. "Jullie leven niet lang genoeg om het hele plaatje te zien. Het front is de laatste honderd jaar twintig kilometer verschoven. Zamorak stuurt krachtige demonen om elke nederzetting die ze kunnen bereiken met de grond gelijk te maken. Als ze zouden stoppen ze terug te duwen, zou Uzer zelf in gevaar komen."

Uzer was hét toonbeeld van onze beschaving, ver achter het front. Dat kon toch zeker niet in gevaar komen? Het idee raakte mij zo erg dat ik de voetstappen die over de bevroren grond naar mij toekwamen, niet hoorde. Ik wist pas dat ik niet alleen was toen ik een hand op mijn schouder voelde. Ik draaide mij om en voelde mij zeer schuldig dat ik af had staan luisteren.

Het was Elspeth, de zangeres, weer gehuld in haar grote grijze mantel. "Ik heb geen icyenebloed," zei ze.

"Wat bedoel je?" vroeg ik.

"Sergeant Mazakon heeft dat deel aan het verhaal toegevoegd. Mensen geloofden niet dat een normaal mens de dingen zouden kunnen die ik heb gedaan."

Ik kon het niet helpen dat ik staarde. Voor een normaal mens was haar schoonheid nog uitzonderlijker. "Maar de manier waarop je zong..."

"Ik oefen veel."

Ik sprak haar niet tegen, maar wist dat er geen normale sterveling zou kunnen zingen als ik Elspeth had horen doen. Misschien had ze icyenebloed in zich en realiseerde ze zich dat niet, of misschien had Saradomin besloten haar te zegenen met een supernatuurlijke stem.

Elspeth keek om haar heen. Er was niemand behalve wij twee buiten. Mazakon en Tasgall waren nog steeds aan het praten, maar hun stemmen waren niet langer  verheven. Het klonk alsof Tasgall de dwaasheid had ingezien van het tegenspreken van een icyene en zich terug had getrokken. "Wil je nog een lied horen?" vroeg Elspeth.

Ik voelde mijn hart in mijn borst kloppen. "Niets liever dan dat."

Ze leidde me de stad uit, naar de rand van het plateau waar ik haar gezelschap had horen aankomen. Er flikkerden lichtjes bij het front, alsof de twee smeulende strepen elkaar vermaalden en er vonken bij het slijpen van een zwaard op een wetsteen vrijkwamen. Mijn hart ging uit naar de dappere strijders van Saradomin die in het oranje licht vochten en ik bad dat zij door de linies van Zamorak heen zouden breken en het front een klein beetje naar voren konden duwen.

Elspeth zat op een platte steen bij de rand van het plateau en sloeg de snaren van haar chitarra aan, waardoor een simpel, melancholisch  deuntje de nachtelijke lucht in werd gestuurd. Toen zij begon te zingen, vergat ik, Saradomin vergeef mij, alles van het front.

Het lied was prachtig, maar ik begreep het niet. Het was een liefdeslied, zoals de eerste die ze in ons dorp had gezongen, maar in plaats van bij een gevecht op het front was de geliefde van de zangeres bij haar. Ik vroeg mij af of de man was teruggekeerd van de oorlog, maar het tweede vers vermeldde dat ze met elkaar waren opgegroeid en nooit van elkaar gescheiden waren geweest. Daarna dacht ik dat het lied over iemand ging die zijn plicht zich laat in zijn leven pas realiseerde en toen pas ten strijde trok, maar het eindigde met dat het koppel samen oud werd. Er werd niets verteld over de oorlog of Saradomin.

De laatste snaar van de chitarra werd opgeslokt door de koude wind en liet mij verward en boos achter. "Hij trok niet ten strijde," zei ik. "Wie schrijft er nu zo’n mooi lied over een lafaard?"

Elspeth leek gekrenkt en ik had spijt van de toon waarop ik dat had gezegd, maar niet van mijn woorden. "Hij was geen lafaard," zei ze. "Dat lied is van voor de oorlog."

Dat verwarde mij nog meer. Hoe kon een lied van voor de wereld dateren? "Hoe heb je het geleerd?"

"Ik heb het van een icyene. Ik heb het uit hun taal vertaald. Icyenes en demonen leven veel langer dan wij. Veel van hen herinneren zich nog de tijd van voor de oorlog."

"Zing het dan voor hen. Het betekent niets voor ons."

Elspeth trok haar chitarra tegen haar borst en wendde het van mij af. "Ik dacht dat iemand het zou begrijpen."

Ik wilde iets zeggen. Het laatste wat ik wilde, was dat Elspeth verdrietig was, maar toen hoorde ik een ander geluid. Er klonk hoog gefluit, een beetje als een kreet van een vogel. Het klonk alsof het vanaf het front kwam. "Stt! Wat is dat?"

Het gezicht van Elspeth lag vol wanhoop. "Hij heeft ons gevonden."

Het geluid kwam elke seconde dichterbij en als snel zag ik de bron ervan, een oranje vonk die tot een vuurbal uitgroeide. Het leek even alsof de vonk recht op ons af kwam, maar hij schoot over ons heen en het liet ons achter in oranje licht en warmte, waarbij het mij bijna met zijn verschrikkelijke schreeuw doof maakte. Je hoorde een verpletterend geluid uit de richting van het dorp.

Ik rende naar huis en tuimelde door de duisternis. Ik hoorde Elspeth achter mij rennen, maar ik liet haar achter me. Ik kon niet zien wat er achter de buitenste rij huizen gebeurde, maar ik kon het geroep en geschreeuw horen, de ineenstorting van bezwijkende gebouwen, de onmenselijke grommen. De stem van sergeant Mazakon bulderde boven de slachting uit. "Het is nu de kans om je te bewijzen! Verdedig jullie huizen!"

Ik kwam aan bij de poort van het dorp. Twee huizen brandden waar de vuurbal hun geraakt had en in het licht van de vlammen kon ik de strijd aan de andere kant van de hoofdstraat zien. Verschillende vrienden van mij lagen dood of stervende op de grond, hun lichamen waren verdraaid en gapende wonden glinsterden in het licht van het vuur. Tussen hen in lagen de lichamen van de soldaten die met Mazakon en Elspeth mee waren gekomen.

De icyene stond aan het andere eind van de straat en bloedde uit een gat in zijn arm, maar werd daar niet door afgeschrikt. Ik zag een bal donkere lompen, waar haveloze lappen achter vlogen terwijl het sprong en rende. Het hakte in op Mazakon met lange bebloede klauwen en sprong dan terug, om de uithalen van de icyene met zijn machtige zwaard, te ontwijken.

Ik rende naar voren en greep een zwaard van het lichaam van één van de gevallen soldaten. Maar toen, moge Saradomin het me vergeven, aarzelde ik. Ik had mijzelf in de rafels moeten werpen: het wezen zou me in een mum van tijd hebben gedood, maar hij zou dan misschien even van Mazakon zijn afgeleid en hem de kans hebben geboden het wezen te vermorzelen.

Mazakon keek mijn richting op en zijn ogen zaten vol woede. De laatste aanval van het wezen had drie grote klauwafdrukken op zijn borst achtergelaten, waar nu donker bloed uitstroomde. Ik dacht dat hij me zou oproepen mee te doen aan het gevecht, maar hij keek langs me heen. "Zing, nutteloos mens!" schreeuwde hij. "Zing, of laat Zamorak je meenemen!"

Ik draaide mij om. Elspeth trilde van angst en er stroomden tranen langs haar wangen, maar ze gehoorzaamde aan de orders van de sergeant en bracht haar chitarra naar speelpositie. Haar vingers trokken aan de snaren en er klonk een noot, vervolgens nog een. Ik herkende het begin van het eerste lied dat zij in de dorpshal had gespeeld, het lied van de jonge geliefde die wachtte op de terugkeer van haar soldaat.

De monster stopte plotseling. Hij uitte doorsnijdend gehuil, alsof hij de muziek wilde verdrijven, en richtte zich recht op Elspeth. Ik hief mijn zwaard: ik had Mazakon niet kunnen verdedigen, maar misschien kon ik tussen het monster en Elspeth staan. Ik ving een glimp op van zijn gezicht, uitgemergeld en doodshoofdachtig, met een diep demonisch rode huid en ogen die van Zamorakiaanse woede gloeiden. Hij hief zijn verschrikkelijke klauwen –

Toen zong Elspeth de eerste woorden van het lied. Haar stem aarzelde eerst, maar werd na de eerste paar noten luid en helder. De demon stopte plotseling, gleed weg op het grind. Hij huilde naar de lucht en bedekte zijn oren. Zijn lange klauwen vormden een kooi rond zijn hoofd. Het was alsof de vrouw uit het lied in het gewaad van Elspeth stond. Het was alsof haar liefde en geloof een barrière vormde waar de demon niet doorheen kon.

De demon bevond zich vlak voor mij. Ik kon de hitte voelen en de zwavel in zijn adem ruiken. Achter hem stortte Mazakon op zijn knieën, terwijl hij naar de wonden op zijn borst greep. Zonder er bij na te denken stapte ik naar voren, betoverd door het gezang van Elspeth. De demon keek naar mij, zijn ogen brandden. Ik hief het zwaard...

Daarna siste de demon en rende tussen de huizen door weg. Al strompelend en struikelend ging hij huizen in. Desondanks hij bewoog zo snel dat ik hem niet kon volgen.

De spreuk was verbroken. Elspeth stopte met zingen, maar haar handen bewerkten nog steeds de snaren van de chitarra. Ze improviseerde een langzaam deuntje. Ik kon het geknisper van vuur dat de huizen achter mij verzwolg en het gekreun van de stervenden horen.

Ik rende naar sergeant Mazakon. Hij lag nu op zijn zij, bewusteloos. Zijn harnas lag in stukken en was doordrenkt met bloed. Zijn linker kleiarm was verbrijzeld, waardoor een stomp overbleef die op de rand van een gebroken pot leek. Ik wilde hem verzorgen, maar wist niet waar ik moest beginnen. Van dichtbij kon ik zien dat zijn spieren heel anders waren dan die van mensen.

"We moeten hem naar binnen brengen," zei Elspeth over mijn schouder. Ze keek rond en tokkelde nog steeds op de chitarra. "We moeten iedereen naar de hal brengen. Hij kan elk moment terugkomen."

Ik doorzocht de ruïnes,  vond dorpelingen die zich in hun huizen verscholen en vertelde ze naar de hal te komen. Mensen spraken mij niet tegen; ze leken blij te zijn dat ik de leiding nam.

Dorpsoudste Tasgall was dood. Ik gaf bijna over toen ik zijn lichaam zag. Hij was perfect doormidden gesneden door de klauwen van de demon. Zijn torso en benen lagen aan tegenovergestelde kanten van de deur, alsof hij een heroïsch, maar nutteloze laatste positie innam. Overal waar ik keek lagen delen van lichamen, sommige zo verminkt dat ik niet kon vertellen wat of wie ze ooit waren geweest. Ik vond meer lichamen dan overlevenden en zelfs wie niet gewond was, was doodsbenauwd, verslagen bijeengekropen in de ruïnes van hun leven.

De dorpshal hing vol zweet en angst. De warmte van de lichamen en het vuur werd afgevoerd door de kou van de nacht. Elspeth stond maar net binnen, trok aan haar chitara en zong een bedroefde herhaling van het concert dat ze eerder die nacht had gehouden. De overlevenden keken naar haar, terwijl ze kinderen heen en weer wiegden, en haakten in op de muziek, de enige onderbreking van de verschrikkingen die het dorp hadden geteisterd. Ze leek te stralen, haar grijze mantel leek wit te gloeien en ondanks dat haar ogen rood waren van de tranen, was haar stem nog steeds puur en perfect. Nee, ik kan niet geloven dat zij alleen maar mens was. Er stroomde icyenebloed in haar, of ze het nu wist of niet.

Ze zong echter niet voor ons. Ik sprak haar tussen de liederen door en hoewel ze op haar chitarra bleef spelen, liet ze de muziek nooit helemaal stoppen. "Ik kan niet lang stoppen, of hij zal terugkomen," zei ze.

"Wat is het?" vroeg ik.

"Het is de Ripper," zei Elspeth. "Een demon om te moorden. Zamoraks leger stuurt ze om belangrijke doelen uit te schakelen."

Ik keek naar het grote lichaam van sergean Mazakon,  dat achterin de hal lag. Sommige vrouwen verzorgden hem. Ze hadden zijn wonden schoongemaakt en verbonden, maar ze vertelden me dat ze verder niets konden doen. Zijn anatomie was hun onbekend en wat ze over medicijnen wisten, werkten niet bij hem.

"Kun jij de Ripper wegjagen?" vroeg ik.

Elspeth schudde haar hoofd. "Ik kan hem even weghouden, dat is alles. Ik hoop dat sergeant Mazakon herstelt en iets kan bedenken." Ze speelde een paar zwaarmoedige klanken. "Het spijt me."

"Wat spijt je?"

"Dat ik dit naar jullie dorp heb gebracht."

Ik dacht aan de gezichten van mijn dode vrienden, die er in het licht van het vuur afschuwelijk uitzagen. "Ze zijn voor Saradomin gestorven," zei ik. "Als zij de Ripper hebben vertraagd, zodat het sergeant Mazakon niet heeft gedood, was dat het waard."

Elspeth zei daar niets op. Ze keek naar buiten en begon te zingen, deze keer het lied over de soldaat die op het slagveld lag te sterven, nadat hij Saradomin trouw had gediend. In de verte rees het gehuil van de Ripper naar de hemel.

Na een paar uur verroerde Mazakon zich. Hij opende zijn ogen en tilde zijn overgebleven arm een paar centimeter op. Hij mompelde iets tussen zijn half gesloten lippen, waar korsten van bloed op zaten. Ik kroop naar hem toe, maar hij sprak een taal die ik niet herkende.

Ik wist niet of Mazakon mij kon horen. Hij begon te zingen, zijn zware stem was zwak en aarzelend. De woorden kwamen uit zijn icyenetaal, maar na een paar noten herkende ik de melodie. Het was het lied dat Elspeth voor mij op het plateau had gezongen, vlak voor de ramp zich voltrok. Het lied van voor de oorlog.

Halverwege het tweede couplet werd zijn stem stil. Zijn zware hand gleed uit de mijne en viel op zijn gewonde borst. Hij kwam niet meer bij bewustzijn. Een uur later was hij dood.

Elspeth reageerde nauwelijks toen ik haar dat vertelde. Ze had de laatste paar uur constant gezongen en gespeeld en hoewel haar stem nauwelijks kraakte, leken haar ogen halfdood. Tussen ze liederen door speelde ze mechanisch op de chitarra.

"Je moet zijn lichaam naar buiten brengen," zei ze uitdrukkingloos. "Als de Ripper weet dat hij dood is, gaat hij hopelijk weg."

Ik twijfelde, getroffen door het verschrikkelijke beeld van de Ripper die het bevleugelde lichaam van Mazakon verminkte. "Hij is een icyene. Hij verdient een waardige begrafenis."

"We kunnen begraven wat overblijft. Breng hem naar buiten. Dat is wat hij opgedragen zou hebben."

Ik verzamelde een paar van de sterkere overlevenden en we verplaatsten de icyene opnieuw. Deze keer trokken we hem voorbij de plaats waar hij tegen de Ripper had gevochten en zo ver het pad op als we maar durfden. Elspeth liep zingend met ons mee, om de demon weg te houden.

"De icyene is dood!" riep ik de nacht in. "Je missie is voltooid! Waarom ga je niet weg?"

In de verte antwoordde gehuil en ik rende terug naar de hal.

Ik stond met Elspeth bij de deuren en keek naar de weg. De vuren waren gaan liggen, maar ik kon het lichaam van sergeant Mazakon in het maanlicht zien liggen. Elspeth zong stilletjes. Haar melodie was nog steeds perfect, maar alle emotie was al lange tijd uit haar stem verdwenen.

Na een paar minuten zag ik iets bewegen, toen een donker in lappen gehulde vorm tussen twee huizen vandaan naar het lichaam bewoog. Er klonk een misselijkmakend geluid van gescheurd vlees en botten en daarna rees de Ripper zijn klauwen naar de lucht en liet hij een bloedstollende huil horen.

"Laat ons met rust," fluisterde Elspeth vol tranen, terwijl ze met haar trillende vingers nog steeds noten speelde. "Waarom laat het ons niet met rust?"

De Ripper keek recht naar ons toe, met rode ogen die vanachter zijn gescheurde mantel smeulden. Hij siste en begon over de weg naar ons toe te lopen, terwijl hij zijn met klauwen links en rechts om zich heen sloeg, alsof hij zich een weg door het bos van geluid baande, dat hem van een afstand had gehouden.

"Wat moet hij van ons?" riep ik. "Het heeft zijn doel gedood!"

"Nee, dat heeft hij niet," zei Elspeth. Haar vingers speelden steeds opnieuw dezelfde noten, alsof ze niet langer over haar muziek nadacht. Haar ogen gingen open en haar stem trilde, alsof ze zich iets verschrikkelijks realiseerde. "Het kwam hier niet voor sergeant Mazakon. Hij is voor mij gekomen."

Elspeth stapte over de drempel, de straat op. Ik ging voor haar staan. "Waar ben je mee bezig?"

"Ik kan niet voor eeuwig blijven zingen. Als hij mij doodt, spaart hij misschien de rest van jullie dorp."

Ze probeerde langs mij te lopen, maar ik ging weer voor haar staan. "Dat kan ik je niet laten doen."

"Alsjeblieft..."

"Laat me met je meegaan. Laat me voor je vechten."

Ze haalde haar schouders op, alsof ze niet de wil had mij tegen te spreken.

Elspeth en ik liepen naar de plaats waar het lichaam van Mazakon op het pad naar het dorp lag. Onze voeten knisperden op de bevroren kiezels. Elspeth hield haar chitarra onder haar arm, hoewel ze gestopt was met spelen. Ik droeg het zwaard dat ik van de dode soldaat had afgepakt.

De Ripper siste en stond rechtop. Hij strekte zijn gigantische klauwen naar beide kanten uit. Er hing een stank van bloed. Het lichaam van Mazakon was een verminkte bende en het bloed droop van de klauwen van het monster. Ik kon mijn hart in mijn borst horen kloppen, maar deze keer werd ik niet verlamd door angst. Ik zou willen zeggen dat mijn geloof in Saradomin mij ondersteunde, maar ik denk dat het op dat moment Elspeth was die mij liet bewegen. Ik zou voor haar vechten. Als de demon haar zou doden, zou het eerst langs mij moeten komen!

Ik uitte een onverstaanbare schreeuw en rende naar de demon. Hij gromde en ik voelde de pijn in mijn been opkomen toen ik opzij werd gegooid. Ik hoorde een bot breken en probeerde op te staan, maar dat kon ik niet. De demon had mij met de achterkant van zijn klauw weggeveegd. Ik bloedde niet hevig, maar mijn benen waren gebroken. Het zwaard lag buiten mijn bereik op de grond.

Ik kon niets anders doen dan toekijken hoe Elspeth naar voren stapte en de demon zijn aandacht op haar richtte. Ze speelde op haar chitarra, de Ripper hief zijn klauwen, maar daarna begon ze te zingen...

De Ripper deinsde terug en bedekte zijn oren. Elspeths stem was moe en kraakte, maar klonk nog steeds verschrikkelijk mooi. Ik vergat mijn pijn. Ze zong een bekend deuntje in een vreemde taal. Het was hetzelfde als sergeant Mazakon had gezongen toen hij lag te ijlen: het icyeneliefdeslied van  voor de oorlog.

De Ripper kermde, wat erg op een  menselijkklinkende pijnkreet klonk. Hij liet zijn klauwen zakken en boog zijn hoofd naar één kant. Hij luisterde, realiseerde ik mij. Hij luisterde alsof het lied een heilzame herinnering in het kwade Zamorakiaanse hart van de demon deed ontwaken.

Elspeths stem naderde een climax. Ik had het lied nu vaak genoeg gehoord om te weten wat er zou komen: haar stem zou boven lange, hoge noten uit een complexe chitarramelodie uitstijgen. De Ripper leek ook te weten wat er zou komen en hij richtte zich ter voorbereiding op...

De spreuk brak, alsof de beestachtige natuur van de Ripper het gewonnen had van de emoties die de zang van Elspeth in zijn hart hadden losgemaakt. Het beest stormde op Elspeth af, greep Elspeth met één klauw en boorde de andere dwars door haar borst. Haar chitarra viel op de grond. Op de een of andere manier veranderde zij haar schreeuw van pijn naar een passende noot uit het lied, één doorsnijdende noot die voelde alsof het mijn hart kon laten stoppen.

Met Elspeth in zijn armen kon hij zijn oren niet bedekken: hij kreeg de doorsnijdende noot recht in zijn gezicht. Hij liet Elspeth op de grond vallen en deinsde jankend terug. Even keek hij naar mij. De rode gloed uit zijn ogen verdween. De zon kwam achter mij op en in dat licht leek het gezicht van de demon erg menselijk, opgesloten in een masker vol leed, zonder agressie. Hij hield  zijn borst met zijn klauwen krampachtig vast,  boog naar beneden en viel naar voren op de kiezels, naast het onbewegelijke lichaam van Elspeth. Enkele ogenblikken later gloeide hij en viel het beest uiteen in een wolk van naar zwavel ruikende damp en een hoopje as.

Een paar vrouwen uit het dorp vonden mij en behandelden mijn wonden. Ze zetten mijn benen goed en ik herstelde volledig. Het dorp zelf was er niet zo goed aan toe. We hadden onze leider verloren en elke familie was geliefden kwijtgeraakt. In de maanden die erop volgden, reisden de overlevenden naar andere dorpen om daar een nieuw leven te beginnen, waardoor de onze een ruïne werd.

Ik begroef Elspeth aan de rand van het plateau en keek uit over het front. Ik begroef de chitarra met haar. Hij was onbeschadigd, maar het leek mij niet passend dat er ooit iemand anders dan zij op zou spelen.

Ik liep naar het front tot ik een recruiteringspost bereikte en sloot mij aan bij het leger van Saradomin. Toen de sergeant mij ondervroeg, vertelde ik hem het verhaal van Elspeth, hoe Saradomin haar de kracht had gegeven één doorsnijdende noot te zingen, die de demon doodde. Ik vertelde hetzelfde verhaal aan mijn medesoldaten en iedereen die maar wilde luisteren. Het is een bekend verhaal geworden dat inspiratie geeft en van soldaat op soldaat wordt overgeleverd: het beeld van een meisje met icyenebloed dat ons hoop aan de frontlinies gaf. De officieren hebben het verhaal ook opgepakt en ik heb zelfs geruchten gehoord dat het opperbevel stappen ondernemen om Elspeth als heilige te erkennen.

Dat was vijf jaar geleden. Ik ben het grootste deel van die tijd aan het front gebleven en heb verschillende bestormingen gezien, zowel van onze als van de zijde van Zamorak. De laatste Zamorakiaanse aanval sloeg door onze linie heen, waardoor het front zich naar het zuiden verplaatste. Mijn ploeg trok zich zonder mij terug. Ik ben gevangen in een loopgraaf die door een golf aarde van een chaosmagiër is bezweken. Mijn benen zijn opnieuw gebroken en ik weet zeker dat ik van de dorst zal omkomen voor ik gered word.

Nu ik lig te sterven, denk ik terug aan de liederen van Elspeth. Ik kan haar helder horen, alsof ze naast mij in de loopgraaf is, de rijke muziek van haar chitarra onder haar prachtige, heilige, jubelende stem. Zwak zong ik met mijn herinnering mee. Om de een of andere reden is het niet het lied van de stervende soldaat die mij hoop geeft in het laatste ogenblikken van mijn leven: het is het lied van voor de oorlog.


Ga terug naar Lores

Over deze pagina

Heb je een verbetering voor deze pagina? Stel een wijziging voor!

Lunagang maakt gebruik van cookies voor het opslaan van instellingen, het verzamelen van statistieken en om passende advertenties weer te geven. Door deze balk weg te klikken of de website blijven te gebruiken, ga je akkoord met ons cookiebeleid.